De ontwikkeling van het vakgebied en de eerste actuaris
Het actuariële beroep is ongeveer vier eeuwen geleden ‘ontstaan’ toen in de tweede helft van de 17e eeuw een aantal wetenschappers statistische studies uitvoerden naar bijvoorbeeld de levensverwachting van mensen en de berekening van koopsommen voor lijfrente.
Een van deze grondleggers in Nederland is Johan de Witt (1625 – 1672), tijdgenoot van Michiel de Ruyter. De Witt was in de Gouden Eeuw advocaat en raadspensionaris van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden.
De Witt was ook wiskundige. In 1671 verscheen zijn Waardije van Lyf-renten naer Proportie van Los-renten. Dit laatste werk is één van de eerste boeken waarin statistiek en kansrekening worden toegepast. De Witt rekende met leeftijdsafhankelijke levensverwachtingen, afgeleid uit de sterftegegevens van de registers van lijfrenteniers van de Staten, in combinatie met rente. Daarmee bereikte hij zijn doel: de bepaling van de waarde van een lijfrente op een menselijk leven.
Met het ontstaan van levensverzekeringsbedrijven aan het begin van de negentiende eeuw, ontwikkelde zich het beroep 'wiskundig adviseur'. Aanvankelijk trokken verzekeringsmaatschappijen externe adviseurs aan, docenten en hoogleraren in de wis- of natuurkunde, die in staat waren sterftetafels te interpreteren en daaruit premies af te leiden. Maar de meer specifieke verzekeringselementen verdienden steeds meer bijzondere aandacht. De reserveberekening werd een veelomvattende en tijdrovende taak voor een externe kracht. Bovendien waren de rekenrente en de bepaling van het kostenelement zaken die meer dan alleen wiskundige kennis vereisten. Het werd dus belangrijk dat wiskundigen binnen de maatschappijen zich hierin gingen verdiepen.
Door de bovenstaande specialisatie ontwikkelde zich een nieuwe wetenschap én een nieuw beroep. En daarmee ontstond eveneens de behoefte aan een andere functiebenaming. In de benaming 'wiskundig adviseur' kwam namelijk het verzekeringselement niet tot zijn recht terwijl dat nu juist de essentiële afwijking was van de wiskundige. Dat bij het zoeken naar een andere benaming gekeken werd naar Engeland kan nauwelijks verwondering wekken. Immers had het Institute of Actuaries, toen al een gerenommeerde instelling, destijds de titel van 'actuary’ al als wettelijk erkende functie had gedeponeerd. Het was de Algemeene Maatschappij van Levensverzekering en Lijfrente die in 1898 voor het eerst de functie in Nederland introduceerde door de benoeming van
Corneille Landré tot 'actuaris' als opvolger van de 'wiskundig adviseur' Martinus Snoer.